
Kinderen zijn niet gebaat bij het label-denken
Kijk naar wat kinderen écht nodig hebben en stop met het onnodig plakken van labels. Dat betogen vier orthopedagogen-generalist. Ze roepen de gemeenten op om samen met professionals een nieuwe visie te ontwikkelen.
Lijnie Reijers, Nienke de Ruiter, Ruud Engelsman en Maya Hofhuis delen een gezamenlijke visie. Ze vinden dat het systeem van DSM-classificaties te dominant is geworden in onderwijs en jeugdhulp. Kort gezegd: zonder classificatie – of in populaire taal: label – kom je niet ver. Want net als in veel andere landen is de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders ook in Nederland dé standaard voor diagnostiek van psychische stoornissen. Natuurlijk heeft het werken met DSM zo zijn voordelen. Het vergemakkelijkt bijvoorbeeld de communicatie tussen professionals, omdat het handboek een gemeenschappelijke taal biedt voor psychische stoornissen. Maar de steeds grotere nadruk die de DSM-labels de afgelopen jaren hebben gekregen, heeft ervoor gezorgd dat de nadelen de voordelen hebben overvleugeld, vinden de vier orthopedagogen-generalist.
Jullie zeggen: we focussen ons met z’n allen te veel op DSM-classificaties. Wat zijn in jullie ogen de grootste nadelen daarvan?
Lijnie: “Eigenlijk strookt het niet met het werk dat wij als orthopedagoog-generalist doen. Wij hebben een brede blik, kijken niet alleen naar kinderen, maar ook naar het systeem. Een classificatie vernauwt de blik in feite.”
Ruud: “Gevolg is dat een kind samenvalt met de classificatie. Het kind denkt: ik heb ADHD. Zie dan nog maar eens van dat beeld af te komen. Dat is jammer, want je legt een probleem eigenlijk alleen bij het kind neer. Terwijl problemen juist vaak ontstaan in interactie met de omgeving.”
Kun je daar een voorbeeld van geven?
Ruud: “Denk aan een complexe echtscheiding van de ouders. Het is bekend dat kinderen daar onrustig van worden en dat hun concentratievermogen afneemt door zo’n heftige gebeurtenis. Als je dan zegt: het kind heeft ADHD, dan heb je het probleem meteen geïndividualiseerd.”
Maya: “Het lastige is dat het label-denken in de hele maatschappij dominant is geworden. Ouders komen naar ons toe en zeggen: mijn kind heeft ADHD en u hoeft het alleen nog maar vast te stellen. Scholen doen het ook. Het maakt de werkelijkheid behapbaar voor ouders en scholen, maar kinderen zijn er niet bij gebaat.”
Nienke: “Door een stoornis bij een kind neer te leggen, ontloop je de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Neem de classificatie ADHD. Ik ben ervan overtuigd dat we die diagnose veel minder vaak stellen als we de gelegenheid krijgen om te investeren in kinderen, om ze thuis en op school te bezoeken en te observeren. Dat zouden we hebben gezegd: gezien de situatie vertoont dit kind vrij normaal gedrag.”
Lijnie: “Een label suggereert ook dat er een quick fix is voor een probleem, maar in de praktijk van alledag zien we dat dit een illusie is. De jeugdhulp is geen koekjesfabriek, maar een plek waar kinderen met complexe ontwikkelingsproblematiek aankloppen.”
In plaats van het te labelen en te medicaliseren kun je problematisch gedrag ook beschouwen als gedrag dat bij de ontwikkeling van kinderen hoort, betogen de vier orthopedagogen-generalist.
Oftewel: zie gedrag van kinderen op een continuüm van ernst: soms reageert het kind adequaat op de (veranderende) context en soms stagneert het, zich vastzettend in het zelfbeeld of identiteitsontwikkeling. In dat laatste geval kan hulp uitkomst bieden.
Neem je dit als uitgangspunt, dan kun je gedrag ook veel beter verklaren en behandelen. Voor hulpverleners is die brede blik cruciaal. It takes a village to raise a child is niet voor niets zo’n wijdverspreid cliché. Hulp kan gericht zijn op het kind, maar ook op gezinsondersteuning. Een hulpverlener die doordeweeks dagelijks langskomt om de kinderen met brood en fruit naar school te helpen, kan al voor enorme verlichting zorgen.
De jeugdhulp moet leren om die brede blik vaker toe te passen, maar het vraagt ook een andere houding van beleidsmakers, ouders en scholen, die er in onze individualistische prestatiemaatschappij te veel op gericht zijn om problemen snel te willen oplossen. In plaats daarvan zou je ruimte moeten bieden om problemen te ‘vertragen en verdragen’.
Jullie breken een lans voor de brede blik. Zien jullie in de praktijk dat die brede blik aan populariteit wint?
Maya: “Het wordt wel langzaam beter, zeker als je het vergelijkt met vijf jaar geleden. Toen waren er bijvoorbeeld nog veel meer financiële prikkels om te classificeren.”
Nienke: “Ik werk nu bij een instelling voor volwassenen met zeer ernstige problematiek waar nog verschillende poli’s zijn. Dat is best raar natuurlijk, want het gedrag van mensen is niet in hokjes in te delen. Daarom weet ik zeker dat we naar een generieke poli toegaan. Schotten verdwijnen, maar het kan niet van de een op de andere dag.”
Ruud: “Ik maak me nog wel zorgen over het onderwijs. Ik zie dat afgestudeerden van de universiteit heel erg geleerd hebben om klachtgericht de intake in te gaan. Terwijl je juist breed en inclusief moet denken – dat is precies waar de kracht ligt van de orthopedagoog-generalist. Ook heb je nog een aantal grote, logge instellingen die nog helemaal ingericht zijn op het oude denken.”
Maya: “Dat zijn instellingen waar je nauwelijks tot geen reistijd mag maken, waardoor je kinderen niet thuis of op school kunt opzoeken. En waar je je diagnose per se binnen een exacte hoeveelheid minuten of aantal gesprekken gesteld moet hebben.”
In Utrecht heeft de brede blik wél breed ingang gevonden. De gemeente zegde de contracten met ruim tientallen instellingen voor jeugdhulp op. In plaats daarvan is alle specialistische jeugdhulp belegd bij slechts twee organisaties: KOOS, de organisatie waar Maya Hofhuis werkt, is een van die twee organisaties.
Behandelaars maken een nauwgezette beschrijving van het gedrag van een kind, waarbij ook de situatie in het gezin en op school worden meegenomen. Op basis van dit beeld en een passend gezinsplan gaan professionals met het kind aan de slag. Ze mogen zo vaak naar het gezin toe als nodig is, de bureaucratische minutenregistratie is afgeschaft. Bij deze manier van werken is classificeren niet meer nodig.
“Het was best spannend”, vertelt Maya, “want het is een enorme verandering. We hebben veel schotten weggehaald, KOOS is nu samen met de basishulp verantwoordelijk voor alle vormen van hulp: van ambulant tot verblijf en van pleegzorg tot crisishulpverlening. De gemeente heeft lef getoond door voor deze aanpak te kiezen. De gemeente volgt ons kritisch en stelt ambitieuze doelen. We gaan bijvoorbeeld voor nul thuiszitters, nul suïcides en nul leerplichtontheffingen. Ik ben heel blij dat de focus op classificeren verdwenen is, want daar schoten we weinig mee op en het stellen van de diagnose werkte bovendien ontzettend vertragend. De herinrichting geeft de professional de ruimte om een beeld te vormen van het kind in zijn of haar (gezins)context, zonder vast te zitten aan de vorm, duur en frequentie hiervan. Beeldvorming is weer een vast onderdeel van behandelen en begeleiden.”
Kunnen andere gemeenten een voorbeeld nemen aan Utrecht?
Lijnie: “Iedere regio en gemeente heeft zo zijn eigen uitdagingen, maar je kunt wel kijken naar best practices en Utrecht is daar een voorbeeld van. De gemeente heeft een brede visie op jeugdhulp ontwikkeld en kijkt niet alleen naar het financiële plaatje.”
Nienke: “Het is noodzakelijk dat er meer wordt samengewerkt in de jeugdhulp en Utrecht is daar een mooi voorbeeld van. Ik denk dat het goed is wanneer gemeenten daar een visie op ontwikkelen. Wij kunnen daarbij helpen.”
Ruud: “Precies. In plaats van dure consultants in te huren kunnen gemeenten ook in gesprek gaan met orthopedagogen of andere zorgverleners bij het nadenken over het inrichten van de jeugdhulp. Samen kunnen we tot een kostenefficiënte vorm van jeugdhulp komen waarbij het kind en de omgeving eindelijk weer centraal komen staan en de labels definitief de prullenbak in kunnen.”
Over de geïnterviewden
Lijnie Reijers heeft sinds 2007 haar eigen praktijk in Dordrecht, Yoi Orthopedagogiek & Trainingen. Daarnaast is ze medeoprichter en bestuurder bij Stichting Hart voor IQ, een expertisecentrum dat gespecialiseerd is in hoogbegaafdheid en hoogsensitiviteit.
Ruud Engelsman werkt bij FamilySupporters, een organisatie die mensen in de leeftijd van 0 tot 100 helpt en waar de vraag van de cliënt centraal staat en niet de financiering. Ruud is directeur van de locatie Rijnland.
Maya Hofhuis is als orthopedagoog-generalist werkzaam bij KOOS in Utrecht. KOOS heeft in elke wijk van haar gebied een BASEcamp. BASE staat voor Buurtgerichte, Ambulante, Specialistische Expertise.
Nienke de Ruiter werkt bij GGZ Centraal op de poli PHS. Ze is DGT-trainer en -supervisor. Nienke is veel bezig met het behandelen van mensen die emotie-regulatieproblemen hebben en als gevolg daarvan suïcidaal zijn.
Tekst: Raymond Krul