
Anna: “Voor mij is het belangrijk te weten wat ouders en kinderen zélf als oplossing zien”
Omdat ze de zorg voor kinderen volgens haar eigen visie wilde vormgeven, startte orthopedagoog-generalist en systeemtherapeut Anna van der Meer in 2010 haar eigen praktijk: Kind & meer. Ze vindt het belangrijk dat haar medewerkers hun vak bijhouden en daar zijn de NVO Kwaliteitsregisters een mooi instrument voor. “Het register gaat over waar je voor staat als professional en daar mag je ook op worden aangesproken.”
Waarom besloot je in 2010 om voor jezelf te beginnen?
“Ik heb een aantal jaren in de jeugdzorg en jeugdpsychiatrie gewerkt en ik was altijd erg bezig met de wisselwerking tussen het individu en zijn of haar omgeving – voor mij is dat de kern van mijn werk. Ik wilde op een andere manier met ouders en kinderen omgaan dan gebruikelijk was. Het was toen bijvoorbeeld nog vrij nieuw om oplossingsgericht te werken, of om niet altijd een diagnose volgens de DSM-classificatie te willen stellen. Niet dat alles slecht was hoor, maar ik dacht wel: als ik meer ruimte kan maken om op een andere manier te werken dan binnen het geijkte zorgsysteem, komt dat gezinnen ten goede.”
Inmiddels heb je een praktijk met meer dan vijftig mensen in dienst.
“Ja, het liep vanaf het eerste moment heel hard, dus je zou kunnen zeggen dat het een beetje uit de hand is gelopen. Groeien is trouwens geen doel op zich voor mij, de vraag was er gewoon en ik wilde een wachtlijst voorkomen; mensen trekken niet zomaar aan de bel en wachten verergert problemen vaak. Ik heb er al snel vaktherapeuten erbij gehaald, omdat ik dat een hele mooie combinatie vind met orthopedagogen en psychologen. Inmiddels werk ik met een breed team van professionals die allemaal hun eigen achtergrond meenemen. We zijn met name gegroeid toen de jeugdzorg werd overgeheveld naar de gemeenten. We zijn gericht op het positieve en de zaken die wél kunnen en dat sloot aan bij de nieuwe visie op jeugdhulp. Daarnaast hebben we samen met gemeenten een transparant financieringsmodel ontwikkeld en dat werkt prettig.”
Je bent nu dus eigenlijk een soort manager geworden.
“Voor een deel wel, maar ik onttrek me graag aan die rol om ook gewoon cliënten te kunnen zien en te behandelen, want dat is wat ik graag doe. Daarnaast geef ik supervisie en organiseer ik bijvoorbeeld casuïstiekbesprekingen en themabijeenkomsten. We zijn een vrij brede praktijk en zitten op het snijvlak van jeugdhulp en psychiatrie. Veel mensen vinden onze praktijk aantrekkelijk omdat ze niet het gevoel hebben dat ze in een ziekenhuisachtige omgeving belanden; we werken in een laagdrempelige setting.”
Je vertelde net al dat je graag oplossingsgericht werkt.
“In mijn visie kijk je heel goed naar het kind en zijn omgeving, naar hoe zij het probleem ervaren en hoe zij een oplossing zien. Vervolgens kies je voor een behandeling op maat. Soms helpt het om een classificatie te stellen, want het is natuurlijk niet zo dat ik daar per definitie tegen ben. Maar liever werk ik met oplossingen die je samen met het kind en zijn omgeving bedenkt. Je kunt het medische model wel vooropstellen, maar als kind en ouders dat zelf niet als oplossing ervaren, dan stel je jezelf als expert boven de cliënt en dat werkt niet. Ik vind het daarom ontzettend belangrijk om te weten wat ouders en kinderen zelf als oplossing zien.”
Kun je daar een voorbeeld van geven?
“We kregen onlangs een jongen van zeven jaar oud in de praktijk. De insteek van school en huisarts was om onderzoek te doen naar autisme, maar de ouders twijfelden daarover. Toen we met hen en de jongen gingen praten, bleek onder andere dat hij het moeilijk vindt om vrienden te maken en dat zowel de jongen als de ouders daar veel last van hadden. We hebben toen gekozen voor handelingsgerichte behandeling. Gelukkig was de jongen zelf ook bereid om te oefenen. Samen met ouders en de school is dat een mooi traject geworden, waarbij de jongen erin geslaagd is om met twee leeftijdsgenoten speelafspraken te maken. Op zijn eigen manier heeft hij nu ook vrienden. Dit wil niet zeggen dat er niet verder gekeken wordt dan het gedrag; uiteraard bespreken we ook met ouders en school hoe het gedrag begrepen kan worden, of er een breder (ontwikkelings-)probleem aan ten grondslag kan liggen en wat een goed moment zou zijn om daar meer aandacht aan te besteden. Voor nu was dit echter voor alle betrokkenen voldoende, en een dusdanige opsteker dat ze graag de verdere ontwikkeling van de jongen wilden volgen zonder op dit moment nader classificerend onderzoek te willen doen.”
Vergt zo’n aanpak niet heel veel tijd en geduld?
“Het vergt veel tijd aan het begin van het traject, maar als je diagnostisch onderzoek doet ben je die tijd ook kwijt. Je legt andere accenten, maar de ene aanpak kost niet meer tijd dan de andere. De kern is dat je probeert aan te sluiten bij de visie van ouders en kinderen, daar je eigen visie aan toevoegt en kijkt hoe dat nieuwe ruimte kan geven. Je probeert het echt samen te doen.”
Als je morgen benoemd zou worden tot minister van jeugdhulp, wat zou je dan als eerste veranderen?
“Ik zou een poging wagen om allerlei hokjes weg te halen. Als werkgever merk ik hoe lastig het soms is om de visie die je met je team deelt in praktijk te brengen. Door alle regels en kaders moet je echt goed oppassen dat je niet in een bepaalde hoek wordt gedrukt. Het gaat dan bijvoorbeeld over verschillende cao’s waarmee je te maken hebt, over eisen van beroepsverenigingen die niet op elkaar aansluiten of over de inkoopcriteria van gemeenten. Het zijn allemaal structuren die kunstmatige verschillen in stand houden, terwijl we nu juist integraal naar de jeugdhulp willen kijken. Het zou heel mooi zijn als de overheid meer vanuit vertrouwen en minder vanuit beheersing zou werken. Dat scheelt een hoop bureaucratie en komt de inhoud ten goede.”
Wat betekent het NVO Kwaliteitsregister voor jou en voor je medewerkers?
“Het is mooi dat het register er is, want het draagt echt bij aan het neerzetten van je beroep. Je hebt natuurlijk de wettelijke registratie voor BIG of SKJ, dat kun je zien als een soort paspoort om je beroep uit te mogen oefenen. Prima als basis, maar het zegt verder weinig over hoe je je vak vormgeeft en wat mensen van je mogen verwachten. Dat kan wel in het NVO Kwaliteitsregister en dat vind ik er ook mooi aan, het is veel meer verbonden met de aard van je beroep. Het register gaat over waar je voor staat als professional en daar mag je ook op worden aangesproken.”
Stimuleer je jouw medewerkers ook het register actief bij te houden en in te vullen?
“Gelukkig heb ik een heel gedreven team, maar ik stimuleer ze zeker om inhoudelijk met hun vak bezig te zijn. Het liefst zou ik het invullen van het register als voorwaarde willen stellen, maar het probleem voor mij als werkgever is dat ik mijn medewerkers daarin niet kan faciliteren. Ik vergoed ook al de verplichte registratie voor BIG of SKJ en gezien de niet al te hoge marges op de tarieven is dat al een financiële uitdaging. Dus voor mijn medewerkers zou het bijvoorbeeld kunnen helpen als er meer over het register wordt vastgelegd in de cao en dit vervolgens ook wordt meegenomen door gemeenten in de tarieven voor jeugdhulp.”
Wat is jouw tip voor andere werkgevers om medewerkers te stimuleren om van het NVO Kwaliteitsregister gebruik te maken?
“Het belangrijkste is om zelf als werkgever bevlogen te zijn en dat daarnaast je medewerkers hart voor hun werk hebben, want dan zijn ze intrinsiek gemotiveerd om het register bij te houden. Als werkgever kun je dat stimuleren door je medewerkers de ruimte te bieden om zichzelf te ontwikkelen. Als een professional het gevoel heeft op de juiste plek te zitten, dan hoef je hem of haar helemaal niet te pushen om een register bij te houden – dan gaat het gewoon vanzelf.”
Tekst: Raymond Krul